-
1 short term deposit
korte termijn belegging (belegging in bank voor korte duur en van te voren bepaald) -
2 short term credit
korte termijn krediet (krediet voor niet meer dan een jaar) -
3 short term debt
korte termijn lening (lening voor niet meer dan een jaar) -
4 short term liabilities
korte termijn verplichtingen (dat de zaak binnen een jaar betaald wordt (in boekhouding)) -
5 short term loan
korte termijn lening (geldlening van het publiek aan het land voor niet meer dan een jaar) -
6 short-term planning
korte termijn planning (planning voor een periode over niet meer dan een jaar) -
7 in the short run
op korte termijn -
8 short
adj. kort; laag; zonder, niet genoeg; -loos; klein; geconcentreerd; minder--------adv. opeens; weldra; in het kort; op de rand van; spoedig--------n. kort; te kort; kortaangebonden, kortaf; driftig; klein; bros; puur, niet met water aangemengd; beknopt (leerboeken); krap, karig, te weinig; plotseling; eenvoudiger manier; filmpje (slang)--------v. verkorten, kortsluitng (elekriciteit)short1[ sjo:t]♦voorbeelden:II 〈 meervoud〉————————short2〈bijvoeglijk naamwoord; shortness〉1 kort ⇒ klein, beknopt3 te kort ⇒ onvoldoende, karig, krap♦voorbeelden:short haul • transport over korte afstandshort story • kort verhaalshort view • kortzichtigheidtake the short view of something • iets op korte termijn ziennothing short of • niets minder dan, in één woordsomething short of • weinig minder dan, bijnalittle short of • weinig minder dan, bijnashort for • een afkorting vanin short • in het kort(at) short notice • (op) korte termijnin the short run/term • op korte termijnshort time • korte(re) werktijdshort change • te weinig wisselgeldshort measure • krappe maat, mancoshort memory • slecht geheugenshort of money • krap bij kasbe on short rations • (te) krap gerantsoeneerd zijnin short supply • schaars, beperkt leverbaarshort weight • ondergewichtshort by ten • tien te kort/te weinig/verwijderd vantwo short of fifty • op twee na vijftig(be) short of/on • te kort (hebben) aanshort temper • drift(igheid)short waist • verhoogde taille————————short3〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 four inches short • vier inches te kort/te weinigcome/fall short • tekortschietengo short (of) • gebrek hebben (aan)run short • bijna op zijnrun short of (something) • bijna zonder (iets) zitten2 bring/pull up short • plotseling stoppen/tegenhoudenstop short • plotseling ophoudennothing short of • slechts, alleen maar; niets minder danshort of • behalve, zonder→ long long/ -
9 short-term
-
10 bridge loan
bruglening (in bankwezen, leningen over korte termijn tot lening over groter termijn of tot geld uit andere bron is verkregen) -
11 short term capital
kapitaal op korte termijn (in economie - voor korte periode ter beschikking gesteld kapitaal) -
12 (at) short notice
-
13 bridge over
bridge over♦voorbeelden:1 this money should bridge you over till next week • met dit geld kun je tot de volgende week wel weer vooruit -
14 in the short run/term
in the short run/term -
15 short-range
-
16 take the short view of something
-
17 TWS
gebruik van radar voor het nauwkeurig volgen van doel op korte termijnTWS (Track While Scan) -
18 quick ratio
snelle verhouding (in economie - de verhouding tussen de gezamenlijke verplichtingen van een bedrijf en zijn gezamenlijke kapitaalbezit - meet het vermogen op korte termijn aan verplichtingen te voldoen) -
19 short term
n. korte termijn, kortstondig -
20 short-term bond
schuldbewijs van geld voor korte termijn
- 1
- 2